1. Helderheid en eenvoud als fundament voor een nieuwe tijd. 2. De beiaard, een maatschappelijke, kunstzinnige en ethische bijdrage tot het Europees erfgoed. 3. Diplomatie en Oost-West relaties. 4. Reinhard Selten (Nobelprijswinnaar 1994) en de neutrale internationale taal Esperanto. 5. De evolutie van het beiaardonderricht - "Hoe zal de beiaard spelen?" 6. De Orheus-klokjes van Petrus Van den Gheyn en Adriaan Steylaert (16e eeuw).
____________.
1. "Helderheid en eenvoud als fundament voor een nieuwe tijd".
Oratio voor de Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen te Antwerpen door Jo Haazen, hoogleraar aan de Faculteit voor Kunst van de Staatsuniversiteit te Sint-Petersburg, ter gelegenheid van de opening op maandag 26 september van het academiejaar 2011-2012
Excellentie, Mijnheer de rector, Waarde collega’s, Beste studenten, Dames en heren,
Sta mij toe u, bij de aanvang van dit nieuwe academiejaar, te vermaken met een niet al te bescheiden bijdrage over een onderwerp dat bij sommigen wellicht in goede aarde zal vallen en bij anderen misschien op een zekere weerstand zal stuiten: “Helderheid en eenvoud als fundament voor een nieuwe tijd”. De aandacht vandaag voor het vergelijken van religieuze tradities, godsdiensten en spirituele waarden is ongetwijfeld het gevolg van aanhoudende en steeds groeiende contacten tussen verschillende overtuigingen, volksgroepen en individuen in de wereld. Het is ons ondertussen duidelijk geworden dat de kennismaking en de soms harde confrontatie tussen volkeren, confessies en gewoonten vandaag een grote uitdaging is geworden voor de hedendaagse maatschappij, een uitdaging waarop wij niet altijd de juiste antwoorden weten te vinden. Een Faculteit voor Vergelijkende Godsdienstwetenschappen kan daarbij een grote bijdrage leveren, vooral met betrekking tot het vinden van gemeenschappelijke waarden of gemeenschappelijke noemers tussen verschillende geloofsgemeenschappen, op voorwaarde dat zij de objectiviteit en het algemeen belang hoger acht dan fanatieke verzuilingen, waardoor het eenheidsbewustzijn van de samenleving in het verleden al te veel schade heeft opgelopen. Enkele van die gemeenschappelijke waarden zijn ongetwijfeld de helderheid, de zuiverheid en de eenvoud die aan de basis liggen van de meest ontwikkelde spirituele culturen, waarden waarvan wij de zin door een slapende sleur en door een overwoekering van onbegrepen riten en vormen verloren zijn.
Wie de “levensboom” even van naderbij bekijkt zal merken dat de basis of het fundament van deze boom de helderheid is en de zuiverheid, zonder dewelke wij zijn vruchten niet tot ons kunnen laten komen. De levensboom is een vereenvoudigde weergave van het goddelijk scheppingsplan. Het is een oeroude metafoor en een sleutel waarmee een beter inzicht kan verkregen worden in de bovenzinnelijke oorsprong en de evolutie van de Schepping. Deze boom wordt o.m. aangetroffen in de Kanaätische cultuur, in de Vedische mythologie, in de Noorse mythologie, in de Mayacultuur, alsook in de Oud-Egyptische, de Pythagoreïsche, de Joodse en de Christelijke kabbala.Om de geheimen van de levensboom te doorgronden is helderheid vereist, helderheid en zuiverheid in de breedste zin van het woord: zuiverheid in denken, voelen en handelen, drie gebieden die van elkaar verschillen maar toch een eenheid vormen. Helderheid is inderdaad een belangrijke voorwaarde om de herkomst en de zin van het bestaan te kunnen begrijpen. Het ontwikkelen van helderheid is dan ook een voorname opdracht van elke echte religieuze stroming, wat iets heel anders is dan het aanwenden van de godsdienst als opium voor het volk, wat helaas voorkomt, laat ons eerlijk zijn. Vele confessies onderhouden evenwel bewust de cultuur van de zuiverheid met riten, spreuken en gebeden: christenen, islamieten, joden, boeddhisten, shintoïsten, taoïsten enz. Dit streven naar zuiverheid is een goed bijvoorbeeld van een “gemeenschappelijke noemer” tussen verschillende geloofsgemeenschappen, een streven om meer helderheid en rust te brengen in het denken, het voelen en het handelen van hun volgelingen met het oog op de contemplatie en de bewuste fusie met de Schepper en bijgevolg op de realisatie van een betere samenleving.
Het streven naar helderheid doet zich ook voor op taalgebied, waarbij men kan stellen dat men is zoals men spreekt: klaar, helder, duidelijk of verward, overeenkomstig de cultuur, de gevoelens en de gedachten die een mens bezielen. Laat ik in dit verband onze taal even onder de loep nemen. Het Nederlands is één van de meer dan vijfduizend talen die mensheid sedert onheugelijke tijden… scheidt, een op het eerste gezicht onwaarschijnlijke gedachte. Talen worden immers in het algemeen beschouwd als nuttige communicatiemiddelen, veeleer dan idiomen die haar gebruikers zouden “verdelen”. En toch zien wij hoezeer onze wereld maatschappelijk opgesplitst is in vele gemeenschappen die weliswaar streven naar eenheid in het kader van een groeiende wereldorde – denk aan de oprichting van de Volkerenbond en de Verenigde Naties – maar die toch ook hun eigenheid willen bewaren op grond van etnische factoren, eeuwenoude tradities en culturele verworvenheden. Hier past ongetwijfeld de mooie spreuk “Eenheid in verscheidenheid”, een ideaal dat niet alleen in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie uit 1950 terug te vinden is – aangevuld met het Europees Sociaal Handvest uit 1989 – maar dat reeds in 1948, werd opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Vijfduizend talen is heel wat. Wij kunnen dan ook stellen dat onze beschaving er sedert de Babylonische tijd flink op vooruit gegaan is... Wat zouden wij zijn zonder taal, ons bijgebracht van in moeders schoot en gekoesterd door zoveel dichters, redenaars en schrijvers? Velen onder u herinneren zich zeker nog wel het gedicht van Guido Gezelle: “De Vlaamsche taal is wonderzoet, voor wie haar geen geweld aandoet” of het bekende lied “Mijn Moederspraak” van Peter Benoit, die niet alleen met woorden maar ook met de taal van de muziek mensen wist te boeien en tot ontroering bracht.
Inderdaad, woorden zijn niet de enige middelen om met elkaar om te gaan. Ook de muziek is een bijzonder geschikt medium om uitdrukking te geven aan wat de mens met zijn stem betracht. En er zijn nog andere manieren om met elkaar te communiceren zoals de gebarentaal, de lichaamstaal en zelfs de dovemanstaal, speciaal dan voor wie geen gehoor geeft aan woorden die hem, of haar, tot enige wijsheid zouden kunnen brengen. Of wat te denken over de taal van de liefde, het meest universeel uitdrukkingsmiddel dat niet enkel mensen maar ook dieren, planten en mineralen doorzindert vanuit haar onstuitbare scheppingskracht. Het is allemaal taal, vibratie, energie, best te begrijpen door wie gevoel heeft voor de mysteries uit de heilige schriften: “In den beginne was het woord, en het woord was bij God, en het woord was God”, de Schepper van het heelal waarover de Indische mysticus Kabir zei: “God is de adem van alle adem”… zonder dewelke geen taal mogelijk is.
Ondanks deze poëtische beschouwingen en vele vormen van communicatie bestaat er ook zoiets als “taalverwarring”. De geschiedenis van Babylon is gekend, ofschoon wij bij deze historische metafoor – zo boeiend gekonterfeit door Pieter Breugel de Oude – nooit lang stilstonden. Gedreven door al te hoogdravende ambities valt de mens als collectief geheel uiteen en evolueert in de richting van een veelvuldigheid van talen waarin klaarheid en eenvoud steeds meer zoek geraken, en het zou nog vele eeuwen duren alvorens de apostelen van Jezus bezield werden door vurige tongen die hen blijkbaar in staat stelden om helder en eenvoudig hun boodschap uit te dragen. Helderheid en eenvoud, twee karakteristieken die kenmerkend zijn voor grote zielen, voor “maha-atma’s”, om ook Ghandi er even bij te betrekken; twee waarden die aan de basis liggen van elke grote cultuur – niet te verwarren met de meeste culturen die wij tot hiertoe gekend hebben – en die beschouwd kunnen worden als het fundament voor een nieuwe tijd: helderheid en eenvoud, de basis van de eeuwige levensboom, waarover ik u reeds sprak.
Toch werkt de geest van Babylon ook in deze tijd nog steeds door en sleept de slapende mens nog altijd mee in zijn greep van taalverwarring, eerzucht, frustraties en overmoed, een greep waaruit wij ons nauwelijks weten los te maken. Dit komt vooral tot uiting onder de vorm van onbegrijpelijke woorden en zinnen die meer blijk geven van gekheid dan van verlichting, de “Lof der Zotheid” achterna. Meestal letten wij er niet op en staan er dan ook niet bij stil, alsof het niet belangrijk is elkaar echt goed te verstaan. Ik wil het hier niet hebben over allerlei “keitoffe” woorden die ons “dagdagelijks” overvallen, of over het “feit dat het duidelijk is” dat wij “naar de toekomst toe” meer zullen moeten “calculeren” met “coaches” en “casters”, met “meetings” en “workshops” over “know-how”, “opgefukt” met “performances” door “coole playmates” om “macho en co” een zo groot mogelijke “kick” te bezorgen. Wel wil ik het hebben over enkele belangrijke woorden en begrippen die behoren tot het fundament van onze beschaving, waarin wij, ondanks een rijk onderwijsaanbod, maar vooral bij gebrek aan eenvoud en helderheid, nog steeds geen orde weten te scheppen. De studie van de semantiek kan ons daarbij zeer behulpzaam zijn, een wetenschap die zich bezig houdt met de duidelijkheid en de betekenis van woorden en zinnen die door kenners beschouwd worden als belangrijke bouwstenen in de communicatie. Mijn aandacht gaat daarbij niet uit naar de historische semantiek, de interculturele semantiek, de formele semantiek of naar allerlei pragmatische en filosofische beschouwingen rond dit onderwerp. Mijn aandacht gaat vandaag speciaal uit naar de eenvoudige semantiek, naar het belang van helderheid in wat ik durf noemen: het schouwen in de oerbetekenis van woorden en begrippen en het leren daarmee om te gaan. Eenvoud dus om te komen tot een betere verstandhouding, eenvoud als fundament voor een nieuwe tijd.
Eenvoud staat helaas niet steeds in ons programma. Bij gebrek aan deze kwaliteit – in vroegere tijden een deugd genaamd – is onze taal vaak verward en komen wij in de samenspraak (in het Nederlands “conversatie”) niet steeds tot het gewenste resultaat. Was het niet Aristoteles die aanraadde om, alvorens een ernstig gesprek aan te gaan, eerst tot een akkoord te komen over de juiste betekenis van betwistbare woorden met het oog op een vruchtbaar overleg? Zouden wij er niet goed aan doen om deze oude raad eindelijk eens op te volgen in plaats van steeds maar verder te ploeteren in een poel van verwarring waar allerlei ongedierte zich verlekkert op verscheurende discussies over verroeste en verstarde begrippen waar wij niet uit wijs geraken, woorden zoals bv. geloof, religie, vrijheid, universum, wetten enz., woorden die voor iedereen toch een duidelijke betekenis zouden moeten hebben? Niets is minder waar. Over geloof, religie, vrijheid en het universum wordt, na geld, seks en politiek, het meest gediscussieerd, waarbij de woorden of de vormen belangrijker worden geacht dan hun inhoud. Hoe was het ook weer? “Vormen zijn voor de massa, de inhoud is voor de leerling en de zin is voor de meester”... Een sterk voorbeeld hiervan is het gebruik in Maleisië van het woord “Allah” door zowel christenen als moslims, wat door deze laatsten niet aanvaard wordt. Allah hoort immers een moslim te zijn en God een christen; terwijl vele atheïsten zich tegen het woord God afzetten, niet zozeer uit miskenning van de Kosmische Intelligentie dan wel omdat zij zich verzetten tegen een politiek getinte confessionele macht. Wie het uiterlijke, de vormen, de klanken belangrijker acht dan de inhoud waarvoor deze staan zal natuurlijk altijd op zijn honger blijven…
Een ander voorbeeld is het woord universum dat wij zonder overwegen kosmos noemen, er niet aan denkend dat de kosmos slechts een deel is van het universum. “Kosmos” komt van het oud Grieks en betekent “orde”, in tegenstelling tot “chaos” wat “wanorde” betekent. Kosmos en chaos zijn dan ook twee domeinen binnen één geheel waaruit voortdurend nieuw leven wordt geboren. Het is door de interactie tussen kosmos en chaos, orde en wanorde, in- en uitademen, opbouw en afbraak dat het universum bestendigd wordt, een creatieve toe-stand van harmonie tussen leven en dood: zeg maar: het volle Leven met een grote “L”. Ik vrees dat wij hiermee niet klaar zijn. Het woord zegt het nochtans zelf: “universum”: uni = één. En toch nemen wij genoegen met de helft van de waarheid – wellicht uit angst voor het onbekende. Het is dan ook duidelijk dat het aanwenden van het woord “kosmos” in plaats van het woord “universum”, overeenkomt met de graad van ons bewustzijn. Dit zijn geen futiliteiten. Een juiste denkwijze en een correcte woordkeuze hebben verstrekkende gevolgen voor onze ontwikkeling. Wij leren daardoor ruimer denken en verkrijgen een beter inzicht in de re-al-iteit van het leven, wat ons helpt deze te aanvaarden zoals zij is, nl. leven en dood, verbinding en ontbinding, dag en nacht, kosmos en chaos…
Eenzelfde verwarring doet zich voor met het begrip “wet”. Sprekend over wetten vergeten wij de bepaling dat een wet een noodzaak is die zich altijd en overal voordoet en zien bijgevolg niet in dat wat wij wetten noemen in feite geen wetten zijn maar slechts voorschriften. Voorschriften komen op en verdwijnen afhangende van plaatselijke gewoonten, een veranderende moraal en daarbij aangepaste juridische opvattingen, terwijl wetten onwrikbaar zijn, stabiel, alomtegenwoordig en levensnoodzakelijk. Hier leren wij onderscheid maken tussen échte dogma’s en tijdelijk opgelegde regels. Hier komen wij dichter bij de ultieme waarheid die verborgen ligt in de schoot van de Schepper, dé waarheid die volgens de kleintjes niet bestaat doch die ons kan bijgebracht worden door “wijze” geleerden die, voorzien van de ladder van Jakob (geleerd) wisten op te klimmen tot aan de troon van de Allerhoogste. Hoe zeggen de Jaïns het weer? “Ik buig eerbiedig voor de “wijze” geleerden die de heilige schriften verklaarden”.
Ondertussen breken filosofen, denkers en schrijvers al eeuwen het hoofd over het begrip “vrijheid”, niet beseffend dat vrijheid de facto niet bestaat. Immers, zijn wij vrij van de aarde die ons fysiek door haar aantrekkingskracht zozeer aan haar heeft gehecht? Zijn wij vrij van de lucht die wij tezamen inademen? Zijn wij vrij van de ether die ons omringt? Zijn wij vrij van het water dat de hele aarde overspoelt en dat wij gezamenlijk delen? Zijn wij vrij van het vuur en het zonlicht dat ons zozeer verwarmt en ons door de fotosynthese steeds nieuw leven geeft? Zijn wij vrij van de miljarden gedachten en gevoelens die het universum doorkruisen en die ons individueel en collectief, mentaal en gevoelsmatig bevruchten? Zijn wij vrij van de kranten en het nieuws dat onze huiskamer binnenkomt? Zijn wij vrij van het weer, van noodlot en voorspoed, van vriend en vijand die allen een zin hebben in het licht van de evolutie die de uitdrukking is van de ontwikkeling van de Schepper zelf? Zijn wij vrij van de machten, de krachten en de wetten die ons geschapen hebben? Zijn wij vrij van elkaar, van het dagelijks brood, van ons karma en van de biologische keten waarvan wij deel uitmaken? Wij zijn natuurlijk vrij om te kiezen, maar ook dit fenomeen is door de Schepper bepaald, waarbij wij, eens gekozen hebbende, opnieuw verbonden zijn met de objecten van onze keuze. Vrijheid is de grootste illusie die er bestaat, een illusie die ons in een ver verleden als een slaapmiddel werd toegediend of die wij zelf, door een fundamentele vergissing in de oertijd, hebben opgeroepen. Wie zich van deze illusie kan bevrijden is werkelijk vrij, vrij in de zin van harmonieus, comfortabel, verenigd met God, Allah, Jaweh, Brahma, Tao, de Grote Manitou of welk woord of welke vorm men er ook aan geve. Vrijheid is overgave, opgaan in de Heer, beseffend dat elk schepsel, elk mens, elk dier een deeltje is van Hemzelf, een celletje, een entiteit die geroepen is om vrij kortstondig op onze aarde mee te spelen in het quasi ondoorgrondelijk maar voor ingewijden overhelder scheppingsplan.
Deze beschouwingen brengen ons naar een ander woord, het “geloof” dat zogezegd bergen verzet. Dit woord brengt ons naar de spreuk van Blaise Pascal: “Wij verlangen naar de waarheid maar vinden in ons slechts onzekerheid”, waarop Immanuel Kant zou antwoorden: “Wanneer wij iets niet met zekerheid weten, of het niet met zekerheid kunnen ontkennen, dan kunnen wij het slechts geloven”. Volgens deze Kant-tekening zijn “gelovigen” dus niet echt zéker. Indien ze dat wel zijn, dan zouden zij beter het juist begrip hanteren en zich “zekeren” noemen op grond van hun ervaring dat de bron van alle leven liefde is, overeenkomstig de woorden van Sint-Jan: “God is liefde”. En wie heeft nooit de liefde ervaren? Dát is pas duidelijk, dát is pas helder, een bijdrage tot helderheid en eenvoud als basis voor een nieuwe tijd. Ik vrees evenwel dat de traditionele kerkgangers – in zover die er nog zijn en in zover er nog kerken open zijn – te zeer verankerd zijn in hun ongeloof omtrent de noodzaak van dit soort helderheid en duidelijkheid.
Met onze interpretatie van het woord religie is het niet beter gesteld. Uit een overzicht van de vele definities en beschouwingen die in theologische geschriften en encyclopedieën terug te vinden zijn blijkt dat het quasi onmogelijk is om in dit woord klaarheid te brengen. Na een vergelijkende studie van vele verschillende meningen lijkt het erop dat religie voor iedereen iets anders betekent, waarbij ik mij natuurlijk afvraag wat wij met dat vaag begrip dan nog kunnen aanvangen.
- Volgens Cicero is het woord religie afgeleid van "relegere" (herlezen, overdoen, nauwgezet in acht nemen)… waarbij ik mij als herhaaldelijk klasdubbelaar oprecht een religieus mens voel… - Volgens Gellius is het begrip religie afkomstig van "relinquere" (achterlaten in de zin van afzonderen van het wereldlijke, van het profane). Gellius geeft mij het gevoel dat ik in mijn eenzaam tentje tijdens de voorbije vakantie echt wel godsdienstig was… - En Augustinus brengt het woord religie in verband met "re-eligere" (opnieuw verkiezen)… wat mij nu reeds een devoot gevoel geeft met het oog op de eerstkomende gemeenteraadsverkiezingen…
Waarom moet het toch allemaal zo moeilijk zijn?
- Lactantius leidt religie evenwel af van "religare" (opnieuw binden of her-binden), in het Frans "relier", waarbij een bijzondere aandacht uitgaat naar de band (liga) tussen God en de mens.
Deze laatste verdient mijn voorkeur. Zijn visie is duidelijk, eenvoudig en doeltreffend, ofschoon enkele kerkelijke latinisten – in tegenstelling met Lacantius – gemeend hebben de verbinding met God te moeten weergeven met het woord "coniunctio", een term waarmee mensen die met hun hoofd in de sterren leven zeer vertrouwd zijn... De waarheid wordt evenwel niet gevonden in de ontrafeling maar wel in de samenhang der dingen. Religie (re-ligare) is een van de meest verheven uitingen van cultuur. Het is een begrip dat veel verder strekt dan wat wij er gewoonlijk mee bedoelen. Het is een “actie”, een “handeling” die alle facetten van het leven verbindt, niet enkel de metafysieke maar ook de fysieke. Het begrip religare overstijgt de begrenzingen die kerkvaders en filosofen eraan hebben gegeven. Het doorbreekt het taalmonopolie van de traditionele “zogenaamde” godsdiensten, die niet steeds zo religieus zijn als het woord wel doet blijken. Kijk hoe zij anderen soms haten, elkaar verwensen, bekampen en ver-moorden. De geschiedenis is er vol van. Religieus zijn, religie bedrijven, verbindingen maken in de edelste zin van het woord, los van alle historische en godsdienstige misverstanden, is een uitermate belangrijk en scheppend werk. Zelfs vrijdenkers en atheïsten kunnen er niet aan ontsnappen, evenals chemici, fysici en politici die de grootste baat hebben bij vergaderen, vergaren en bij het combineren van elementen en dingen…
Inderdaad, iedereen heeft belang bij religie, bij het scheppen van goede relaties en een goede samenwerking. Het is, om het met moderne woorden te zeggen, een “win-winsituatie”. Iedereen is gebaat bij eenvoudige, klare en duidelijke begrippen. Het is dan ook beter om in de toekomst niet langer over religies te spreken maar wel over confessies of geloofsgemeenschappen (tenminste zolang deze niet zéker zijn), overeenkomstig de historische realiteit van de zwakke mens die zich onder het mom van religie niet altijd zo voorbeeldig heeft gedragen, ofschoon wij moeten erkennen dat elke confessie, waar ook ter wereld, “streeft” naar religie, naar herstel en verbondenheid met de Schepper en naar harmonie tussen de tegenstellingen, zonder dewelke het leven niet kan bestendigd worden.
Woorden die beklijven… Er zijn er vele die in onze tijd dringend aan herziening toe zijn. Of is het onze denkwijze die moet aangepast worden? Het objectief daarbij is het opvoeren van duidelijkheid en eenvoud in de communicatie. Een helder taalgebruik is inderdaad van groot belang. Bovendien weerspiegelt de taal het bewustzijnsniveau en de kwaliteit van haar gebruiker, waarbij ik verhoop mijzelf niet al te zeer in verlegenheid te hebben gebracht. Ik heb met deze beschouwingen over taal en woordinterpretatie getracht ons bewustzijnsniveau even te porren door enige verwaterde begrippen op te helderen en te verfrissen, de woorden van de vermaarde Bulgaarse filosoof Peter Deunov indachtig:
“Avoir le coeur pure comme le cristal, l'intéllect lumineux comme le soleil, l’âme vaste comme l’univers et l’esprit puissant comme Dieu et uni à Dieu". Dieu”.Ofschoon
Ofschoon de woorden van Godfried Bomans ook niet mis zijn: Helderheid en eenvoud zijn niet het kenmerk van de beginner; het is de duur bevochten stempel van de meester”.
Dames en heren, ik wens u vandaag, naar aanleiding van dit nieuwe academiejaar, graag dat meesterschap toe.
J. H. Wilrijk, 26 september 2011.
2. "De beiaard, een maatschappelijke, kunstzinnige en ethische bijdrage tot het Europees erfgoed".
Oratio ter gelegenheid van de plechtige aanstelling van drie nieuwe eresenatoren, Luc Van den Brande, Karel Van Miert en Jo Haazen in de Europese Eresenaat (BVSE-UEF) "Pro Pace et Unitate, e meritu et honoris causa", op 12 januari 2000.
Excellenties, Dames en heren,
Wie voor het eerst de Lage Landen van Europa bezoekt wordt vaak bekoord door de charme van het klokkenspel dat zovele Vlaamse en Nederlandse steden siert. De beiaardkunst is inderdaad een originele West-Europese kunstvorm, ontstaan tijdens de late middeleeuwen in de oude Vlaamse en Brabantse gewesten. Gedurende vele eeuwen was het het enige openbaar muziekinstrument dat het maatschappelijk leven begeleidde tot ver in het rond. Vele steden en gemeenten waren dan ook fier op het bezit van een of meerdere klokkenspellen. Geen enkel feest, geen enkele bijzondere gelegenheid ging voorbij zonder torenklanken. Altijd was de beiaardier op post om vanuit de hogere sferen de mensen in de straat te verblijden en ongewenste, boze geesten te verjagen... De klokkenmagiër had dan ook van oudsher een belangrijke sociale opdracht: “Licht brengen in de diepten van het menselijk hart” om het met de woorden van Robert Schumann te zeggen. 1)
Vaak waren de klokken een bron van inspiratie voor onze Europese dichters en schrijvers : Joost van den Vondel, Victor Hugo, Friederich von Schiller, Longfellow, Emiel Verhaeren, Hubert Lampo, Harry Mulisch en zovele anderen. Zij hadden iets te vertellen... zowel klokken als schrijvers en beiaardiers, die de gemeente bezielden met een verheven boodschap en haar vaak aanspoorden tot aandacht, wakkerheid en samenhorigheid: “Il est vrai, les cloches c'est le réveil de la conscience humaine!” 2)
Uiteraard kon deze boodschap slechts uitgedragen worden door een drang naar volmaaktheid, een streven naar perfec-tie van de betrokken musici en beiaardbouwers. Vele klokkengieters en wetenschappers leverden dan ook een voorname bijdrage tot de veredeling van deze merkwaardige kunstvorm. Vooral de gebroeders Hemony hebben het Europees erfgoed in de 17e eeuw verrijkt met honderden fraai afgewerkte en harmonieus gestemde klokken, waar wij vandaag nog steeds fier over zijn.
De klokkengietkunst is van oudsher een origineel, kunstzinnige ambacht. Samen met de windmolens, torenuurwerken, kerkorgels en wapensmeedkunst behoorde alles wat met klokken en beiaarden te maken had tot de meest vernuftige snufjes van techniek. De gebroeders Hemony onderhielden dan ook goede relaties met vooraanstaande intellectuelen van toen zoals Marin Mersenne, de secretarisgeneraal van geleerd Europa, met Decartes, Joncker van Eyck en de gebroeders Huygens, de uitvinders van het slingeruurwerk... die ons duidelijk maakten dat het uurwerk niet kan functioneren wanneer de slinger enkel links slaat, of enkel rechts, iets dat wij vandaag blijkbaar nog niet ten volle begrepen hebben...
Bovendien is de beiaardkunst ontegensprekelijk verbonden met de ontvoogding van de eerste vrije steden, de voorlopers van het huidig West-Europees democratisch model. Aparte belforten werden gebouwd om de bezegelde charters van verworven vrijheden te bewaren in stevig gesmede koffers met meerdere sloten. De sleutels werden verdeeld onder de voornaamste stedelingen, zodat de koffers slechts konden geopend worden in onderlinge overeenstemming, een voorbeeld van maatschappijzin. Boven in de toren werd een klokkenspel opgehangen, voorzien van een ingenieus mechanisme met stokkenklavier, om muziek te maken voor iedereen, in tegenstelling tot de oude kloostertradities, waar enkel Gregoriaanse melodietjes mochten gespeeld worden op met de hand aangeslagen klokjes. De beiaard is in wezen dan ook een profaan instrument met een grote symbolische betekenis. Hij bezingt de vrijheid van onze oude steden en is de muzikale bekroning van de belforten, de onafhankelijke klokkentorens van de Lage Landen die de bakermat zijn van de hedendaagse Europese democratie.
“De klok is een uitdrukking van menselijk streven naar harmonie”. 3) Nog een gedachte die tot nadenken stemt. Om tot de nodige harmonie te komen is immers een groot werk vereist. Het klokkenbrons moet hiervoor een hele transformatie ondergaan, van een onzuivere, donkere materie tot rood gloeiend brons, waarna een veredeld en goed gestemd klankvoorwerp ontstaat. Het is haast een alchemistisch wordingsproces, Eldorado achterna. Wat is toch de vermetele drijfveer achter dit alles? Is het een passie of heeft het iets met liefde te maken…“de meest mysterieuze der kosmische energieën”, om de woorden van Teilhard de Chardin te gebruiken: "Liefde is de meest universele, de meest geweldige en meest mysterieuze der kosmische energieën. Na eeuwen van tastend zoeken hebben maatschappelijke instellingen haar van buitenaf ingedijkt en gekanaliseerd. Moralisten hebben getracht haar aan regels te onderwerpen en haar gevangen te houden in oude taboes. In de maatschappij wendt men voor haar niet te kennen in wetenschap, zaken of in openbare vergaderingen, terwijl ze heimelijk overal aanwezig is. Het schijnt alsof men tenslotte de hoop heeft opgegeven om deze onmetelijke, alomtegenwoordige en steeds onbedwongen kracht ooit te kunnen begrijpen en beheersen. Men laat en voelt haar weliswaar overal onder de bovenlaag van onze beschaving stromen, doch men vraagt haar slechts ons te vermaken of niet te schaden”… 4)
Iedereen kan het weten, ook een beiaardier. Wordt hij niet voortdurend geconfronteerd met een chaotische wereld van klokkenklanken die hem met hun lange uitklinktijd en hun ontelbare boventonen dwingen zijn spel zoveel mogelijk uit te zuiveren en te transformeren tot een welluidend geheel? Zonder liefde kan het niet. En ofschoon er aanvankelijk een grote fysieke kracht mee gemoeid gaat – beiaardspelen is heus geen sinecure – toch leert men na verloop van tijd zijn energie te sparen en te kanaliseren: 'l'Amour est la Loi et la méthode par laquelle on obtient le meilleur résultatavec la moindre dépense d'énergie”. 5)Helaas hebben wij voor dit soort beschouwingen weinig tijd, alsof de liefde iets is voor dichters, romantici en dromers. Het ontbreken van een degelijke kennis van dit onderwerp zou voor onze toekomst, de toekomst van Europa en van de hele wereld, wel eens fataal kunnen zijn. (Neem het aan van een beiaardier die tot de hoogst geplaatste functionarissen van het land behoort en bij helder weer brede horizonten ziet…).
In dit verband moet het van mijn hart dat Europa zich de wortels van zijn bestaan veel te weinig herinnert. “Kruiswortels” waar de tegenstellingen van het leven elkaar ontmoeten in een rijke verscheidenheid van links en rechts, boven en onder, voor en achter. 6) Het “kruispunt” is dan ook een uiterst boeiende, maar soms ook een pijnlijke ontmoetingsplaats. Misschien is dat de reden waarom velen dat punt verlaten om zich terug te trekken in een of andere zijstraat… Hier ligt een braakliggend terrein dat dringend om verkenning vraagt. Het Europees onderwijs blijft hier volkomen in gebreke. Men is er na tweeduizend jaar nog steeds niet in geslaagd om in welke universiteit dan ook de Wetenschap en de Kunst van de Liefde ernstig te nemen en er een volwaardige leerstoel voor op te richten. Nochtans is de liefde de bron van alle leven, niet? (Ik spreek hier niet voor diegenen die niet eens het verschil kennen tussen inspiratie en opwinding.)
Vele pedagogen en geleerden hebben dit onderwerp reeds aangekaart. Vergeefs. Wij begrijpen het niet en wij willen het niet begrijpen. De woorden van de bekende Bulgaarse filosoof Peter Deunov, die zich in 1939 te Sofia in een indrukwekkende rede tot de Europese volkeren richtte, hebben mij dan ook zeer getroffen: “Als gij de Liefde toepast, staat U grote kennis te wachten, een grote zegening. Maar als gij de liefde verwerpt, zult gij de grootste ongelukken ondergaan. In hetonderbewustzijn bereiden zich verschrikkelijke dingen voor. Alsde mensen vanaf heden de goddelijke liefde niet aanvaarden, zal heel de natuur op zijn kop staan. De revoluties die zich vandaag voordoen zijn niets vergeleken bij de verschrikkelijke, nooit geziene omwentelingen die denatuur voorbereidt. Een nieuwe cultuur dringt zich op. Alleen de redelijkheid van de liefde kan ons behoeden voor een toekomstige katastrofe. Wanneer God, d.w.z. de Liefde, in de wereld komt, dan veroorzaakt deze zodanige trillingen en bevingen, zo een groot lijden, dat alleen wie soepel is en voorbereid zich zal kunnen handhaven. Inderdaad, de Schepper zal zich bedienen van vuur om de aarde te zuiveren om de mensen te bevrijden van hun oude gewoonten, om hen nieuwe richtlijnen en nieuwe methodes te geven, om de liefde te brengen in hun hart en om hen te bevrijden van alle boosheid en haat. Een grote kracht komt over heel de aarde en maakt alles nieuw. Zij houdtzich zonder onderscheid met iedereen bezig.Nu is de tijd van de liefde aangebroken, als fundament, waarop een heel nieuw leven zal worden gebouwd. Zonder liefde kunnen wij niet meer verder. Voortaan moeten wij de liefde aanwenden om alle tegenstellingen te overwinnen". 7)
Inderdaad, beste vrienden, het oude avondland heeft afgedaan en de tijd van “oog om oog, tand om tand” is voorbij. Er staat ons een nieuwe wereld te wachten - weliswaar met tweeduizend jaar vertraging - een wereld die zegt bemint elkander, een wereld van inzicht en hoop die nu nog EUROPA is, maar wellicht ooit AURORA zal heten. “Dán zal de beiaard spelen van alle torentransen, dán zal de grijsheid kwelen, dán zal de jonkheid dansen“. 8)
J. H. Antwerpen, 12 januari 2000.
_______
Bronnen:
1) Vorstman F. Levenswijsheid in citaten. Cit. 2702. Prisma/Het spectrum, 1963. 2) Aivanhov O.M. Spreuk bij prent van Anton Piek. Beiaardmuseum Beiaard-school. Mechelen, 1999. 3) Haazen Jo. De beiaard, deel IV, p. 38. Kon. Beiaardschool. Mechelen, 1997. 4) Chardin de, Pierre Theilard. Liefde (Sur l’amour). Servire. Katwijk, 1967. 5) Deunov Peter. Le grain de blé. Paris, 196.. 6) Haazen Jo. Het geheim van de octaëder, p. 9-10. De Zonneschool. Mechelen. 2001. 7) Deunov Peter. L’amour Universel. Grain de Blé. Paris, 1968. 8) De Geyter Julius/Benoit Peter. Beiaardlied uit “Vlaanderens Kunstroem” (Rubescantate). Antwerpen, 1877.
3. "Diplomatie en Oost-West relaties".
Oratio ter gelegenheid van de opname “Pro Pace et Unitate, e meritu et honoris causa” van de heer Sergey Ivanovich Kislyak, ambassadeur van de Russische Federatie te Washington en voormalig ambassadeur van Rusland te Brussel, in de schoot van de Europese Eresenaat (BVSE-UEF), te Antwerpen op 1 februari 2009.
Excellentie, Mijnheer de voorzitter, Dames en heren,
Antwerpen is van oudsher een stad waar reizigers, wetenschappers en kunstenaars uit vele landen elkaar ontmoeten. Met haar gunstige ligging aan de oever van de Schelde en haar toegang tot de wereldzeeën was deze site steeds een kruispunt van handel en nijverheid, een plaats van confrontatie tussen verschillende meningen en een denktank voor het nieuwe Europa dat zich aardrijkskundig uitstrekt van de Noordzee tot aan het Oeralgebergte. Geografisch gezien is Europa één geheel, omringd door wereldzeeën en afgebakend door de oergrens met Azië. Taalkundig gezien behoren Wij tot één familie. De Indo-europese talen (Romaanse, Germaanse en Slavische) stammen immers allen af van het Sanskriet. Ook genetisch gezien zijn de verschillen tussen de Europeanen minimaal. Russen en Vlamingen lijken zelfs meer op elkaar dan Skandinaven en Spanjaarden. Om maar te zeggen dat Oost en West even goed samengaan als Noord en Zuid. En ook geschiedkundig bestaat er een grote verbondenheid tussen Oost- en West-Europa. De eerste koningin van Frankrijk, Anna Jaroslavna (11de eeuw na Chr.), echtgenote van Hendrik I en moeder van Philips I, was een dochter van de de Russische vorst Jaroslav de Wijze uit Kiev. In de l3de en 14de eeuw dreven koopvaardijschepen uit de Vrije stad Novgorod handel met Brugge en Damme. In de l7de en de l8de eeuw ontwikkelde Peter de Grote voortreffelijke handelsrelaties met de Nederlanden. De Russische keizer bezocht persoonlijk Antwerpen, Gent, Brussel, Brugge, Leuven en Willebroek en verbleef zelfs geruime tijd incognito te Spa, waar de herinnering aan hem tot op heden wordt levendig gehouden. Sint-Petersburg kwam in de 18de eeuw quasi integraal tot stand onder de leiding van de meest begaafde West-Europese architecten. In het begin van de 19de eeuw bevocht prins Leopold von Saxen-Coburg – onze latere eerste koning – mee Napoleon als officier in het leger van de Russische tsaar. De “decabristen” – Russische officieren en edellieden – brachten na hun maandenlang verblijf te Parijs, na de nederlaag van Napoleon, de idealen van de Franse Revolutie “Liberté, Fraternité et Egalité” over naar hun hoofdstad Sint-Petersburg, wat hen helaas niet in dank werd afgenomen. De traditie van de beroemde Belgische vioolschoolschool van Eugeen Ysaye werd door de artistieke elite van Moskou overgenomen. De adel liet in de Hermitage te Sint-Petersburg een unieke collectie na van aangekochte werken uit de West-Europese schilderkunst. Onze landgenoten waren nauw betrokken bij de aanleg en de bouw van de Russische spoorwegen en metro’s in verschillende steden. De Russische schoolkinderen lazen allen “Tyl Ulenspieghel” van Charles de Coster en “De blauwe vogel” van Maurice Maeterlinck, terwijl het Westen zich met eerbied en bewondering boog over de literatuur van Leo Tolstoj en Dostojevsky. Ondertussen bepaalde Rusland door deelname aan de Tweede Wereldoorlog op doorslaggevende wijze de geschiedenis van Europa, in akkoord met Franklin Roosevelt en Winston Churchill. Uit dit alles blijkt hoezeer Oost- en West-Europa met elkaar verbonden zijn en a.h.w. gedreven worden tot verstandhouding en samenwerking, zeker in het licht van de moderne wetenschappen, de economische en maatschappelijke ontwikkelingen en vooral ook in het licht van de Rede. De eenheid in de verscheidenheid van volkeren, talen en tradities in Europa is dus ontegensprekelijk gróót, net zoals de kennis, de wil en de wijsheid Waarmee onze grootste geleerden, staatslieden en diplomaten het idee van samenhorigheid proberen levendig te houden.
Een van deze diplomaten is Sergey Ivanovich Kislyak, geboren te Moskou, ingenieur in de fysica en de buitenlandse handel, gewezen directeur bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, directeur van het departement voor Internationale Wetenschappelijke en Technische Samenwerking, ambassadeur van de Russische Federatie te Brussel, vertegenwoordiger van Rusland bij de NATO, vice-minister van Buitenlandse Zaken en nu ambassadeur van de Russische Federatie te Washington.
De verdienste van Sergey Ivanovich Kislyak voor de eenwording van Europa in de ruimste zin van het woord is groot. Als hoog geplaatst diplomaat heeft hij zich steeds bijzonder ingezet voor de toenadering tussen Oost- en West-Europa, de economische en culturele banden tussen ons land en de Russische Federatie en de goede relaties met de NATO voor vrede en veiligheid op het Europese continent.
Bovendien heeft Sergey Kislyak zich bijzonder ingespannen om samen met minister-president Luc Van den Brande, eveneens Europees eresenator, te komen tot een bilateraal samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en de Russische Federatie inzake onderwijs, kunsten en wetenschappen, een akkoord dat tot op heden nog steeds geldig is en waarvan vele onderwijsinstellingen, kunstenaars en wetenschappers langs beide kanten reeds vruchtbaar gebruik konden maken.
Sergey Kislyak is een vertegenwoordiger van een groot volk dat cultureel, maatschappelijk en wetenschappelijk steeds een voorname rol in Europa heeft gespeeld, ondanks de vele beproevingen die het Russische volk doorheen zijn geschiedenis voortdurend heeft ondergaan én overwonnen. Dankzij de goede culturele relaties tussen de Vlaamse Gemeenschap en Rusland was hij in 2001 zeer behulpzaam bij de oprichting van de Vlaamse beiaard in de Peter-en-Pauluskathedraal te Sint-Petersburg, waardoor deze typische kunstvorm uit onze gewesten sedert Tsaar Peter de Grote opnieuw en met succes haar intrede deed.
Mijnheer de voorzitter, Dames en heren,
Een diplomaat heeft wellicht een van de mooiste taken die men beroepshalve kan dromen. Hij overweegt alle be-schikbare mogelijkheden om verbindingen te maken en bruggen te slaan. Hij is steeds op zoek naar evenwicht tussen de tegenstellingen van het leven en is in die zin realist en idealist terzelfder tijd. Diplomatie lijkt mij dan ook een kunst en een wetenschap, zelfs een vorm van religie (v. Lat. religare = verbinden / Fr. = relier). Deze religie is evenwel geen monopolie van een of andere confessie. Verbindingen maken is immers een vorm van cultuur die iedereen aanbelangt. Een geslaagde Europese Gemeenschap zal dan ook een maatschappelijk, cultureel en economisch verbond zijn, un lien van de Noordzee tot aan de Oeral, een verbond van samenwerking waarin iedereen streeft naar harmonie, waarin niemand zich ontwikkelt in het nadeel van een ander en waarin iedereen een stukje van zijn souvereiniteit afstaat in dienst van de gemeenschap! Om het te zeggen met de woorden van het Europalied van Armand Preud’homme:
“Van Oeral tot de zee leeft nu een grootse droom. Een jong en sterk geslacht wil nieuw Europa bouwen En plant in hoop en vree een nieuwe vrijheidsboom!”
Уважаемый Сергей Иванович!
Вы внесли большой вклад в дружбу между народами России и Европы, между Бельгией и Россией. Мы очень благодарны Вам за это и от всего сердца поздравляем Вас с избранием почетным сенатором Европы!
J. H. Antwerpen, 2 februari 2009.
4. Reinhard Selten (Nobelprijswinnaar 1994) en de neutrale internationale taal Esperanto.
Oratio ter gelegenheid van de opname “Pro Pace et Unitate, e meritu et honoris causa” van prof. dr. Reinhard Selten, Nobelprijswinnaar voor economie in 1994, in de schoot van de Europese Eresenaat (BVSE-UEF), te Antwerpen op 3 februari 2002.
5. De evolutie van het beiaardonderricht - "Hoe zal de beiaard spelen?"
Lezing tijdens symposium naar aanleiding van het vijfhonderd jarig bestaan van de beiaardkunst, georganiseerd door de Koninklijke beiaardschool "Jef Denyn" in het Provinciehuis te Antwerpen op 3 februari 2010.
Mevrouw de gouverneur, Dames en heren, Geachte collega’s, Beste studenten,
De beiaard siert reeds vele eeuwen het maatschappelijk leven. Steden en gemeenten, belforten, kerken, paleizen en universiteiten zijn dikwijls trots op het bezit van zingende torens met een carillon dat door de plaatselijke bevolking, studenten, reizigers en dichters vaak beschouwd wordt als een klankjuweel. Het klokkenspel geniet in het algemeen dan ook een zeker aanzien, niet alleen als historisch curiosum of muziekautomaat maar ook als concertinstrument.
De appreciatie van deze typische kunstvorm hangt evenwel af van verschillende factoren, waaronder de kwaliteit van de instrumenten enerzijds en de bekwaamheid van de betrokken musici anderzijds. Beide factoren verdienen onze bijzondere en blijvende aandacht. De Mechelse beiaardier Jef Denyn (1862-1941) merkte terecht op: “Slechte en kwalijk bespeelbare beiaarden zijn een verdriet en een schande voor een land omdat het bestaan ervan laat veronderstellen dat de inwoners met wanklanken en gewarrel genoegen nemen”.
Gelukkig zijn vele toreninstrumenten sedert Jef Denyn flink verbeterd, zowel mechanisch als klankmatig. Er zijn vandaag in de wereld dan ook enkele honderden beiaarden te vinden die technisch en muzikaal zeer voortreffelijk kunnen genoemd worden.
Goede instrumenten zijn op zich echter niet voldoende. De waardering van beiaardmuziek hangt ook af van de bekwaamheid van de uitvoerders. Van de beiaardiers, componisten en bewerkers mag dan ook verwacht worden dat zij het instrument goed kennen en ingewijd zijn in de geluidsleer van de klokken. Daarvoor is een goede opleiding noodzakelijk, waartoe in 1922 de Mechelse beiaardschool werd gesticht en waar tot op heden met de grootst mogelijke zorg wordt gestreefd naar de verbetering en de verfraaiing van de beiaardkunst.
Over de vorming van beiaardiers in het verleden is weinig geweten. Algemeen wordt aangenomen dat zij opgeleid werden onder vrienden en verwanten of van vader op zoon. Sommige wekten door hun vaardigheid grote bewondering, anderen schrikten de gemeente af door een meedogenloze klankenchaos. De Italiaanse medicus, wiskundige, astronoom en wijsgeer Hiëronymus Cardanus stak zijn mening hierover niet onder stoelen of banken. Zo schreef hij in 1552 over het beiaardspel te Brussel: “...Kunstenaars tokkelen aldaar een wijsje dat meer bewondering verdient dan dat het aangenaam is om horen”, terwijl de Engelse musicoloog Charles Burney de beiaard zelfs beschreef als “...een gotische uitvinding van een barbaarse smaak met verwarde, onduidelijke en onaangename tonen”.
Gelukkig waren er ook heel wat voortreffelijke beiaardiers die het beiaardspel een welverdiende plaats gaven in het pantheon van de Schone Kunsten, zoals Jacob van Eyck te Utrecht, Salomon Verbeeck en Jacob Potholt te Amsterdam, Matthias van den Gheyn te Leuven, Jef Denyn, enz.
In 1738 drukte de Utrechtse stadsbeiaardier Johan Fischer zijn grote bewondering uit voor klokkengieter Pieter Hemony die in de 17de eeuw, samen met zijn broer Franҫois, wellicht de mooiste beiaardklokken aller tijden maakte: “... de beroemte klokkegieter Hemony met syne konst om de klokken op hunne suyvere toon te gieten, ’t welk hem als nog geen ander heeft konnen nadoen… Dog hy heeft syne konst meede in ’t graf genoomen”.
Gedreven door een ongenaakbare schoonheidsdrang richtte Fischer zich evenwel ook tot de beiaardiers met een aantal kritische opmerkingen: “... men maeckt in ’t geheel geen onderscheid tusschen iets dat niet behaegt of dat niet deugt; ... dat, wanneer men iets by ’t speelen aenmerkt dat geen goed effect geeft, men sulks in ’t vervolg in de Compositie moet verbeteren;... dat niemand sonder het self te verstaen iets kan doen dat eenigsints deugt;… dat men by gebrek van kennisse der Musiek alleen maar gerammel, sonder Ritme en Raison, sonder maet en Melodie kan voortbrengen… Dus - zegt Fisher - is er voor een Musicus niets anders noodig dan een grondige kennisse van de Musiek, alsmede goede handen en voeten...”
Op uitzondering van enkele grote namen hadden de meeste beiaardiers geen noemenswaardige artistieke opleiding genoten, in tegenstelling tot violisten, clavecinisten, organisten en pianisten die in de loop der tijden een degelijke onderwijstraditie ontwikkelden. Ernest Closson, eminent muziekcriticus en directeur van het Brussels muziek conservatorium merkte in 1910 op: “In het algemeen zijn onze beiaardiers slechts weinig muzikant. Hun muzikale opleiding is ten zeerste onvoldoende. Ze hebben gebrek aan smaak en hun repertoire is afschuwelijk”.
Getroffen door deze uitspraak deed ook Prosper Verheyden, vriend van Jef Denyn en toekomstig secretaris van de Mechelse beiaardschool, in 1913 een aantal opmerkingen over beiaarden en beiaardspel voor de Antwerpse Oudheidkundige Kring: “… De beiaardier moet met veel overleg en vaardigheid te werk gaan,wil hij muziekstukken zoo vertolken dat hij ze niet verminkt of misvormt. Smaak is hem niet genoeg bij de keuze van zijn repertorium; hij mag niet onversaagd elk aantrekkelijk stuk op de klokken willen weergeven; dikwijls afwisselende toonaarden zijn een beletsel; wat voor orgel of orkest geschikt is, past niet steeds voor beiaard”...
Stilaan werd men zich meer bewust van de noodzaak om beiaardiers beter op te leiden. Onder de invloed van Jef Denyn werden voorbereidingen getroffen om een eerste beiaardschool op te richten. De school werd gesticht in 1922 met als doel “het onderricht, de verbetering en de verspreiding van de Beiaardkunst, zoowel inBelgië als in den vreemde” .
In augustus van hetzelfde jaar werd te Mechelen het Eerste Congres voor Beiaardkunst georganiseerd in de aanwezigheid van vele beiaardiers en vertegenwoordigers uit België, Engeland, Frankrijk, Nederland en de Verenigde Staten van Amerika. Hier hield Jef Denyn zijn historisch betoog “Wat zal de beiaard spelen” met een aantal beschouwingen over het repertoire, de praktijk en de uitvoeringswijze van beiaardmuziek. Denyn getuigde hier van een deugdzaam streven naar schoonheid en harmonie, waaraan zijn succes voor een groot deel te danken was. Hij wees op het belang van de eenvoud bij de programmakeuze voor concerten alsook op de stemming die de muziek kan teweeg brengen: “Er is eene bescheidenheid in keuze en volgorde aan de dag te leggen; de beiaardier zal besef hebben van den indruk die elk stuk moet teweegbrengen bij het luisterend publiek. Hij zal zijn concert zoo schikken dat hij stemming wekt, onderhoudt en laat nawerken... Hij zal maken dat hij niet verbluft door geweldige virtuositeit te be-toonen, of verveelt door een uur lang zangen van denzelfden aard te laten hooren”. De meester wees ook op het belang van degelijk werk: “Ik dring aan op maat en rythmus, daar ze doorgaans bij beiaardspel niet stipt genoeg nageleefd worden. Aan instrument en speler moeten hooge eischen gesteld worden...”.
Ook de directeur van het Brussels conservatorium, Ernest Closson, kwam tijdens het congres aan het woord met verrassende opmerkingen en overwegingen die ook vandaag nog tot nadenken stemmen. Closson verwees in zijn betoog naar de akoestische mogelijkheden en beperkingen van het klokkenspel op een wijze die getuigt van een scherpe kritische zin: “Het repertoire van de beiaardiers is volledig in tegespraak met het karakter en de natuur van het instrument en het lijkt haast onmogelijk afstand te doen van bepaalde gewoonten…“, zegt Closson. "De akoestische eigenschappen van de beiaard bevelen ons eenvoud aan... Onder alle instrumenten is de klok het rijkst aan boventonen, zo rijk zelfs dat de grondnoot soms volledig versluierd wordt. In die omstandigheden is het soms moeilijk om een afzonderlijke noot van de beiaard te herkennen, meer complexe akkoorden te achterhalen en ver doorgevoerde modulaties te volgen. Bovendien is de klok een instrument met een langdurige resonantie. Elke noot heeft tijd nodig om uit te klinken, zoniet komt een vlugge passage, of een opeenvolging van snelle noten, vaak over als een mengsel van klanken waaruit niets valt op te maken. De stukken die op de beiaard gespeeld worden dienen dan ook vrij eenvoudig te zijn. Oude liederen, discreet geharmoniseerd, zijn in elk opzicht ideaal. Het postulaat van eenvoud en transparantie is echter onverenigbaar met de psychologie van de beiaardier die er als virtuoos natuurlijk naar streeft zijn vaardigheid te doen gelden en zich niet verwaardigt een repertorium uit te bouwen dat zijn kunst toegankelijk kan maken voor een groter publiek”. (Cit. Ernest Closson)
Het verlangen om te komen tot betere klokken- en beiaardmuziek leefde ook in andere landen. Zo publiceerde de beiaardier van de kathedraal te Dijon, A. Dangeville, in 1897 een eerste bescheiden leerboekje voor kleine beiaarden “Guide Pratique du Carillonneur”.
In 1905 werd tijdens het 7de Congres voor Gewijde Muziek te Turijn zelfs de studie en het onderzoek aanbevolen van klokkenklanken en klokkenconcerten, waarbij gesteld werd dat misbruiken dienen gemeld en geweerd te worden. Tevens vroeg men aan de muzikanten (Maîtres de la musique) om aangepaste melodieën te componeren en het spelen van ongepaste en onbetamelijke wijsjes tegen te gaan, terwijl de klokkengieters verzocht werden om hun klokken niet te lang te laten uitklinken en de tritonus in de samenklank te vermijden. Als gevolg van dit congres ververscheen een tweede leerboekje voor klokkenmuziek “Al-la maggior gloria di Dio Onnipossente”, bedoeld voor kleine klokkenspellen “... personne ne l’ayant fait avant nous”.
In 1911 verscheen een derde beiaardboekje “NouveauReceuil de Carillons” door Ferdinand Farnier, klokkengieter te Robécourt in de Vogezen (Fr.). Deze publicaties – hoe eenvoudig ook – waren wellicht de eerste methodische leerboekjes voor kleine beiaarden.
Het beiaardonderricht stond dus nog in zijn kinderschoenen en de muziekvoorraad was vlug op. De overlevering leert ons dat de eerste leerlingen van Jef Denyn reeds na enkele maanden vroegen naar nieuwe werken, waarop de meester zou geantwoord hebben: “Jullie hebben reeds alles gespeeld wat voorhanden is, laat ons voortaan zelf wat muziek schrijven om het repertoire uit te breiden”. Op die manier kwam o.a. het mooie praeludium in d van Staf Nees tot stand, nog helemaal onder de invloed van de prins van de Vlaamse beiaardkunst, zoals Jef Denyn wel eens genoemd werd.
Bij de stichting van de Mechelse beiaardschool in 1922 begon ook Jef Denyn oefeningen en kleine stukjes te verzamelen en te bewerken om het beiaardonderricht op dreef te helpen. Zo kwamen verschillende met de hand geschreven cahiers tot stand met als opschrift: “Eerste oefeningen voor toetsbespeling aan het beiaardklavier” en “Eerste oefeningen voor toets- en pedaalspel”. Van een gedrukte leermethode was voorlopig geen sprake. Er werd gebruik gemaakt van met de hand geschreven en gekopieerde partituren met beiaardcomposities en bewerkingen die netjes gerangschikt werden volgens hun moeilijkheidsgraad.
Sedertdien zijn heel wat componisten aan het werk geslagen waaronder Paul Gilson, Jef Van Hoof, Arthur Meulelemans, Gaston Feremans, Henk Badings en Flor Peeters. Ook een aantal beiaardiers leverden een opmerkelijke bijdrage tot de uitbouw van het beiaardrepertoire. Zo treffen wij naast Jef Denyn en Staf Nees regelmatig de namen aan van Jef Rottiers, Jos Lerinckx, Ronald Barnes, John Courter en vele andere toegewijde musici die zich aangetrokken voelden tot het schrijven van muziek voor dit typisch instrument.
Ook amateurs lieten zich niet onbetuigd. Sommigen componeerden en bewerkten muziek voor beiaard met smaak en succes, anderen getuigden van een beperkte kennis van het instrument en zelfs van een slechte kennis van de muziek. Vele van deze schrijvelaars kunnen de toets van de gezonde kritiek tot op heden niet doorstaan, terwijl hun creaties bekwame musici slechts kunnen doen glimlachen. Zelfs gerenommeerde toondichters ontsnappen vaak niet aan de problemen die inherent zijn aan de lang uitklinkende klokkentonen en slagen er maar niet in om de klankenchaos te beheersen, de speeltechniek te doorgronden en de juiste schrijfwijze aan te wenden die nodig is om het beiaardspel een waardige plaats te geven in het pantheon van de Schone Kunsten.
Toch won men veel aan ervaring en er verschenen geleidelijk een aantal publicaties die de verfijning van de beiaardmuziek en het beiaardspel op het oog hadden. In 1955 schreef de beiaardier van de Michigan State University, Wendell Westcott, “An Introduction to Carillon Technique and Arranging”. Het werkje gaf uitleg over het instrument, het belang van een adequate techniek, versieringen, bewerkingen, partituren, harmonie, boventonen, het belang van een doorzichtige schrijfwijze, programmatie, stijl, klankkleuren enz.
In 1956 werd in Nederland een eerste leerboek gepubliceerd “Eerste oefeningen voor beiaardspel” geschreven door Willem Créman, stadsbeiaardier te Zwolle en Kampen. De uitgave kwam tot stand met de steun van o.a. de Mechelse Beiaardschool, de Nederlandse Klokkenspelvereniging, het Prins Bernhardfonds en het Nederlands Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.
In 1975 verscheen een tweede leerboek: “Methode voor het leren bespelen van de beiaard, omvattende pedagogische aantekeningen en oefenstof, beiaardcomposities, liedbewerkingen en arrangementen” samengesteld door Leen ’t Hart, die in 1953 de Amersfoortse beiaardschool te stichtte. Leen ’t Hart publiceerde verschillende bundels met volksliederen, nationale hymnen, aanvullende oefeningen en een leerboek voor improvisatie. Alle boeken waren voorzien van boeiende commentaren en historische kanttekeningen alsook van nieuwe tekens, door de schrijver zelf bedacht, die moesten leiden tot betere handzettingen.
In 1993 publiceerde de Mechelse beiaardschool het eerste deel van een reeks methodische leerboeken“... voorzien van uitgelezen beiaardcomposities en bewerkingen, met technische aanwijzingen, historische nota’s en kritische beschouwingen”. De reeks groeide uit tot vijf cahiers en bood de leerlingen een waaier aan van beiaardwerken en arrangementen in stijgende moeilijkheidsgraad.
In 2003 zag een tweede Engelstalig leerboek het licht: “Playing the Carillon – An Introductory Method” door John Gouwens, uitgegeven door The Guild of Carillonneurs in North America.
In 2008 visualiseerde Koen Van Assche op het internet een didactische methode voor beiaardspel, voorzien van praktische voorbeelden met betrekking tot de houding en de speeltechniek van de beiaardier.
Ofschoon het streven naar betere en mooiere beiaardmuziek tijdens de laatste honderd jaren heel wat vruchten heeft afgeworpen kan men toch opmerken dat het niveau van het beiaardspel nog veel opgevoerd en verfijnd kan worden. Hetzelfde geldt voor beiaardcomposities en beiaardbewerkingen die al te vaak niet in orde zijn: soms te goed om amateuristisch genoemd te worden, maar niet volmaakt genoeg om professioneel te zijn. Ook de hoger vermelde publicaties – die duidelijk de verbetering van het beiaardonderricht op het oog hebben – kunnen niet ontsnappen aan de positieve kritiek van een goed gevormd musicus die een aantal lacunes vaststelt op het gebied van de akoestiek en de schriftuur. Dit geldt ook voor vele beiaardpartituren en beiaardbundels die de voorbije decennia het licht zagen: zij zijn muziektheoretisch, klankesthetisch en pedagogischvaak niet op peil en kunnen een vergelijking met de klassieke klavierliteratuur niet doorstaan. Ernstig artistiek onderzoek blijft dan ook geboden. De beiaard is immers een klankmedium dat een heel aparte benadering vraagt. Het instrument mag niet langer pianistiek behandeld worden, noch in de uitvoeringspraktijk, noch in de schriftuur. Er dient veel meer rekening gehouden te worden met de lange uitklinktijd van de klokken en de typische eigenschappen van het klokkenspel. De beiaardier mag niet berusten in zijn onvermogen om de akoestische problemen – die inherent zijn aan de beiaard – op te lossen. Hij moet zijn muzikale kennis blijven opvoeren, zijn gehoor nog meer verfijnen en zich nog beter leren aanpassen aan de klankmogelijkheden en de technische beperkingen van het instrument. Zo komt hij tot een carillonistieke werkwijze overeenkomstig de eigen aard van de klokken en kan hij de kwaliteit en de esthetiek van zijn beiaardspel opmerkelijk verbeteren.Het is dan ook toe te juichen dat de Vlaamse Regering van België op 10 juni 2005, na overleg met het Ministerie van Onderwijs en het muziekpedagogisch college van de Mechelse Koninklijke Beiaardschool, een officieel Besluit uitvaardigde met een nieuw leerprogramma waarin de carillonistieke aanpak van het beiaardonderricht werd opgenomen.
Deze evolutie leidde tot de aanzet en de publicatie van een aantal nieuwe, herziene leerboeken die een nuttige bijdrage willen zijn tot de verdere verfijning en de verheffing van het beiaardspel. Deze uitgaven (2008-2012) kwamen tot stand dankzij de cooperatie van de Koninklijke Beiaardschool “Jef Denyn” en de beiaardafdeling van het Instituut voor Kunsten van de Faculteit voor Filologie van de Staatsuniversiteit te Sint-Petersburg, in samenwerking met het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen van de Vlaamse Overheid (België).
Dames en heren, Waarde collega’s,
De beiaardkunst heeft reeds een hele geschiedenis achter de rug. Gedurende meer dan vijfhonderd jaren legden klokkengieters en beiaardiers zich toe op het verkrijgen van de mooiste klanken. Excellente gieters leverden juist gestemde klokken en goede beiaardiers gingen er op de meest welluidende manier mee om. Het bespelen van klokken is inderdaad een kunst. Het vergt vooral een goed gehoor, meer dan het vermogen om te beuken en te slaan, Quasimodo achterna… Het is evenwel geen sinecure om het lang uitklinkend brons te temmen en het evenwicht te bewaren tussen consonanten en dissonanten. Sommigen bespelen de hemelharp dan ook met kennis van zaken, anderen storten zich met een blinde uitzinnigheid op de klokken, tot leed van menig verfijnde ziel en tot jolijt van de duivel die zelfs van de lelijkste klanken geen last heeft.
Beiaard spelen is voor mij een verheven kunst die alle mensen in de omgeving raakt. Zij is bij Apollo onderworpen aan welbepaalde muzikale, esthetische, akoestische en technische criteria die de Schone Kunsten kenmerken. Het lijkt mij dan ook billijk om, naar aanleiding van het vijfhonderd jarig bestaan van de beiaardkunst, op de meest objectieve wijze en zonder persoonlijke antagonismen (waar ook de beiaardwereld al eens last van heeft) te peilen naar het niveau van het beiaardspel en het beiaardonderricht; de kwaliteit van onze composities en arrangementen onder de loep te nemen en elkaar aan te moedigen om, naar het voorbeeld van andere disciplines, van tijd tot tijd te herbronnen, ervaringen uit te wisselen, onze kennis te verruimen, zo nodig bij te scholen en vooral ons gehoor te verfijnen: een uitnodiging om ons anno 2010 - vijfhonderd jaar na het ontstaan van het eerste beiaardklavier in Oudenaarde - te bezinnen op de vraag “Hoe zal de beiaard spelen?”, als aanvulling op de voordracht door Jef Denyn “Wat zal de beiaard spelen?” gehouden tijdens het Eerste Congres voor Beiaardkunst te Mechelen in 1922.
In de Rubenscantate van Peter Benoit (1877) vroeg men zich af wanneer de beiaard mag spelen (lied: “Dan zal de beiaard spelen”). Jef Denyn vervolgde met “Wat zal de beiaard spelen?” en vandaag onderzoeken wij “Hoe zal de beiaard spelen?”… al was het maar om te voorkomen dat de gemeente in de toekomst wel eens zou kunnen vragen “Zal de beiaard nog wel eens spelen?”... in geval wij Quasimodo of de stier in de porselijnwinkel te veel vrije loop laten…
Beste vrienden,
Echte waardering bestaat er evenzeer in tekorten op te sporen als verdiensten te ontdekken. In die zin lijkt het mij nuttig om ons werk eerlijk, objectief en wetenschappelijk onder de loep te nemen, met het oog op de verdere en waardige ontwikkeling van de beiaardkunst. Wij mogen aan ons zelf inderdaad de hoogste eisen stellen op het gebied van kwaliteit, maatschappijzin en goede smaak. Daarom zijn wij vandaag hier: om te herbronnen; om ons bewustzijn te verruimen en steeds tot betere resultaten te komen inzake het componeren, het bewerken en het vertolken van beiaardmuziek.
Een bijzonder woord van dank aan de Muziekraad Vlaanderen voor de samenwerking en de steun bij het organiseren van dit beloftevol symposium. Ook een woord van dank aan alle medewerkers en sprekers die hier vandaag het woord zullen voeren. Ook aan de provincie Antwerpen – inzonderheid aan mevrouw de gouveneur, mevrouw Berx, voor de morele, de financiele en de logistieke steun, evenals aan alle aanwezigen die, naar ik hoop, straks met voldoening huiswaarts moge keren. _________________________________ Litt.: Haazen Jo. Van klokkenspel tot beiaardonderricht “Wat zal de beiaard spelen?”. Uitg. Koninklijke Beiaardschool Mechelen / Staatsuniversiteit Sint-Petersburg, 2010.
Orpheusklokje door Petrus Van den Gheyn, 1568
6. De Orheus-klokjes van Petrus Van den Gheyn en Adriaan Steylaert (16e eeuw).
Klokken hebben niet alleen met klanken te maken. Zij vertellen veel meer. Dit wordt ons duidelijk bij het bekijken van de "Orpheus-klokjes" of de schelletjes van Petrus Van den Gheyn en Adriaan Steylaert in het museum ven de Koninklijke Beiaardschool te Mechelen. Op deze klokjes - die volgens de overlevering deel uitmaakten van de reeks tafelbelletjes, die in gebruik waren bij de Grote Raad of het Mechels Rechtscollege in de 16de eeuw, staat de beroemde halfgod Orpheus afgebeeld terwijl hij musiceert voor een aantal dieren, planten en stenen. Ofschoon deze klokjes een behoorlijke antiekwaarde hebben kan niemand ontkennen dat vooral de afbeeldingen hen een bijzonder aanzien geven. De geschiedenis van Orpheus is immers zo boeiend dat zij tot op heden ons kinderhart blijft inspireren, een geschiedenis die doorspekt is van een rijke symboliek.
Orpheus was een beroemde zanger en citerspeler uit de Griekse mythologie, de zoon van de muze Calliope en van Apollo, die leefde in Tracië, het huidige Bulgarije. Zijn afkomst verklaart het goddellijk karakter van zijn kunst die zó verheven en zó melodieus was dat hij niet alleen de mensen in zijn ban bracht maar ook de wezens van de verschillende natuurrijken ontroerde. De wilde dieren kwamen aan zijn voeten liggen, de vogels begonnen heen en weer te wiegen op de takken van de bomen, de bloemen geurden zoals nooit, de stenen ondergingen een metamorfose en sprongen op van blijheid, de rivieren stroomden niet verder, de wind hield zijn adem in en de bomen werden dansende groepen. Orpeus' faam als zanger en dichter 'bij de gratie Gods' was sinds de Argonautentijd over de hele wereld verbreid. Zijn deelname aan hun expeditie rekenden die koene zeevaarders zich tot een grote eer. Hij werd ingewijd in de mysteriën van Dionysos, bestudeerde de geschiedenis en de eigenschappen der goden, werd opperpriester, ondernam verre reizen en vertoefde een tijdlang in Egypte om zich aldaar te laten onderrichten in de geloofsleer en de cultus van verschillende volkeren. Hij vermeed zorgvuldig het gebruik van vlees en verafschuwde het eten van eieren daar hij ervan overtuigd was dat het ei de oorsprong van alle wezens was, een opvatting die hij uit Egypte had meegebracht.
Zijn nederdaling in de onderwereld is beroemd. Zijn bruid Eurydice, die hij hartstochtelijk beminde, was op de dag van hun huwelijk gestorven. Toen nam Orpheus het besluit Eurydice te zoeken, al was het tot in de onderwereld. Hij nam zijn lier, daalde op de Tenaros af naar de oevers van de Styx, betoverde de goden van de onderwereld door zijn zoet gezang, deed hen zijn smart gevoelen en verkreeg tenslotte van hen dat zijn bruid zou mogen terugkeren tot het leven. Hades en Persephone stelden echter één voorwaarde: hij zou haar niet mogen zien vóór zij de drempel van de onderwereld weer overschreden zou hebben.
Langs de steile weg begaf Orpeus zich naar de uitgand. Eurydice volgde hem. Bijna stonden zij onder de poort, die toegang moest verschaffen tot het licht, toe de rampzalige het niet kon laten zich ervan te vergewissen of alles wel goed verliep. Hij keerde zich om, doch Eurydice stortte voor eeuwig in de diepten. De goden stonden hem niet toe zijn kans nog eens te wagen. Orpheus was zo ontroostbaar omdat zijn gemalin hem een tweede maal ontviel, dat hij geen oog meer had voor andere vrouwen. Een troep Maenaden (een soort extatische, sterk sexueel geprikkelde en vernielzuchtige vrouwen) was daardoor ten zeerste geërgerd. Zij overvielen hem aan de oevers van de Hebrus (de huidige Maritsa) en verscheurden hem. Zijn ledematen en zijn lier dreven over zee naar Lesbos, waar zij werden begraven, en zijn lier werd als sterrenbeel aan de hemel geplaatst als herinnering aan een leerrijke en merkwaardige geschiedenis.. De alchemisten hadden gelijk: "Het staat in de sterren geschreven..."
Orpheus geldt in Hellas als de stichter van een godsdienstig-wijsgerige beweging, het "Orphisme" genaamd, waarin de Schone Kunsten een belanrijke rol speelden. De "Mousik" moest immers de mens veredelen, verheffen en verlichten, zoals Orpheus deed met alles wat hem omringde. Beschikte hij niet over een goddellijke kracht die mensen, dieren, planten en stenen optilde naar hogere sferen? De mensen kregen een vredig hart en ontdekten de zuivere liefde. Wilde dieren werden rustig en tam. De bloemen kleurden en geurden zoals nooit en de stenen trilden van uitzinnige vreugde, zodat de bevrijding uit hun verharde stof bespoedigd werd. Ziehier een schitterend voorbeeld van de ideale kunstenaar die een grote invloed kan uitoefenen op alle natuurrijken: het minerale rijk, het plantenrijk, het dierenrijk enzovoort, die zich op hun beurt in de mens weerspiegelen. Het minerale rijk slaat op het beenderstelsel, alsmede op het kristallisatieproces van het menselijk fluïdum en op de verharding van gedachten en gevoelens. Het plantenrijk slaat op het etherlichaam, het lichaam van de onzichtbare groeikrachten dat vooral werkzaam is in het onderbewuste. Terwijl het dierenrijk in verband gebracht wordt met het astrale lichaam, het lichaam van de primaire verlangens, impulsen en gevoelens. Al deze werelden komen in de ban van de Kunst en gaan evolueren door de liefde voor het Schone. Zo wordt de gehele mens bewerkt, getransformeerd en veredeld door de verheven trillingen van de Muze. Zijn groei wordt bevorderd en hij geneest. Zijn innerlijke dieren worden getemd in het voordeel van de Rede en zijn hart van steen wordt verzacht door de inbreng van de gevoelige snaar.
Deze geschiedenis is ongemeen rijk en vol van diepgaand symbolisme. Zij heeft al vele filosofen en échte kunstenaars sterk gemotiveerd. Pythagoras, Plato en zelfs de gnostici waren er zeer door beïnvloed, evenals de bogomielen, de katharen, de tempeliers, alchimisten en vele esoterische scholen tot op heden. Tijdens de Vroege Middeleeuwen echter werd de Orpheuslegende door het staatschristendom verdrongen, zoals heel de antieke mythologie overigens. Zo werd de held van Tracië vervangen door Jubal of door Koning David, die in de oude verluchte handschriften nu eens met een harp en dan weer met een miniatuur klokkenspel werd afgebeeld. Ondertussen deed nog een ander figuur haar intrede, namelijk de Romeinse maagd en martelares Caecilia, die tot op heden in de katholieke Kerk nog steeds de patroonheilige is van de musici, beiaardiers inbegrepen.
Vanaf de renaissance echter verschijnt de onsterfelijke figuur van Orpheus terug op het toneel, dankzij de Camerata dei Bardi te Florence, een geleerd gezelschap dat zich opstelde rond graaf Bardi, met o.a. Peri, Caccini en Vincenzo Galilei, de vader van de beroemde sterrenkundige. Dit gezelschap bestudeerde met veel ijver de Griekse mythologie en zijn invloed was bijzonder groot. Daardoor werden heel wat componisten ertoe gedreven om Griekse onderwerpen te kiezen voor hun muziek: Daphne, Eyridice, Arianne en ook Orpeus van Claudio Monteverdi. Heel het humanisme was doorspekt van de Griekse cultuur en Orpheus voelde zich in Europa zeer op zijn gemak. Het is dan ook niet te verwonderen dat zijn beeltenis meermaals terug te vinden is op de klokjes in het Mechels beiaardmuseum, die precies vervaardigd werden in een periode van volle renaissance. Ook vandaag nog verkondigen deze klokjes de goddelijke boodschap van de Griekse held, het voorbeeld van de ideale kunstenaar.